Muziekbespreking Dienstboek - een proeve
door Tjeerd van der Ploeg
Of we de Katholieken nu links of rechts hebben ingehaald is niet zo
belangrijk, feit is dat we met het Dienstboek een volwaardig boek in
handen hebben dat uiterlijk ook nog lijkt op het Romeins Missaal. Het
formaat, de kleur en de goudkleurige belettering zijn hieraan identiek.
Natuurlijk zijn er inhoudelijke verschillen. Wat me als musicus
natuurlijk het eerst opvalt is dat er in het Dienstboek rijkelijk veel
noten staan terwijl er in het Missaal geen één te vinden is.
En over die noten, iets netter gezegd, de muziekbijdragen, gaat deze
bespreking.
Wat in het gemeenteboekje `Onze Hulp' als aanzet is bedoeld, is in
het Dienstboek geworden tot een volgroeide bijdrage.
Al bladerend in dit boek valt de overzichtelijke ordening van fraaie
teksten op. Antifoon-, psalm-, gebedsteksten, alles is per zondag
geordend. Dit zal het zoekwerk voor de componerende kerkmusicus zeer
vergemakkelijken en uitnodigen tot het schrijven van nieuwe kerkmuziek.
Verder bladerend komen we bij de rubriek `Liturgische gezangen'.
Deze neemt in het Dienstboek letterlijk en figuurlijk een centrale
plaats in.
In het `Ten geleide' wordt als kenmerk van liturgische gezangen
gezegd dat het gaat om onberijmde teksten uit de heilige Schrift of
daarbuiten, die hetzij gelijk door de hele gemeente, hetzij in beurtzang
gezongen kunnen worden.
Er is geput uit het oecumenisch erfgoed van de kerk, maar ook veel
nieuw gecomponeerd materiaal is opgenomen.
Er is zodoende een enorme diversiteit van muzikale stijlen
vertegenwoordigd. Dat kan men enerzijds beschouwen als een rijkdom,
anderzijds zijn sommige bijdragen minder sterk als het gaat om
liturgische bruikbaarheid. Maar wellicht is er een markt voor.
Wat het Ordinarium betreft wordt er een negental varianten geboden.
Reeds bekend van `Onze Hulp' zijn de Ordinaria van Mehrtens en De Sutter.
Bij De Sutter is het jammer dat niet de wisselzang bij het Kyrie en de
oorspronkelijke notenwaarden (kwarten en achtsten i.p.v. halven en
kwarten) zo we die aantreffen in `Zingt Jubilate' (verbeterde druk, no.32,
blz.118) zijn hersteld. Ordinarium 3 bestaat uit de Marcus-mis van
Floris van der Putt.
Ordinarium 4 is van het duo De Vries/Vogel. De tekst is een
herdichting van de klassieke bewoordingen. Men kan er over discussiëren
of dat wenselijk is, juist omdat de klassieke teksten zo ijzersterk
zijn. De wisselzang is achterwege gelaten en dat terwijl
ordinariumgezangen wél daarom vragen. Liturgische uitgangspunten zullen
hier geweken hebben voor praktische (geen cantorij).
De sequensmatige melodiebouw en de eenvormige ritmiek maken dit
Ordinarium minder sterk. Aan Ordinariumgezangen worden de hoogste eisen
gesteld, ze moeten zondagen achter elkaar dienst kunnen doen. Muzikale
voorspelbaarheid is dan al gauw vervelend.
Een totaal andere toon wordt aangeslagen door Kees van Eersel.
Grote sprongen, een grote ambitus en het spelen met halve
toonsafstanden maken dit Ordinarium 5 voor de geoefende gemeente
uitdagend.
Geïnspireerd door de ruime akoestiek van de Zutphense St.
Walburgkerk schreef Bert Matter de ritmisch levendige Missa St. Walburga
als Ordinarium 6.
Cor de Jong neemt ons in Ordinarium 7 mee in een excursie langs
diverse toonsoorten.
Het zal niet meevallen de reciteerfragmenten die we in de in de
Ordinaria 5, 6 en 7 aantreffen soepel te laten klinken.
De reciteertraditie is ons niet eigen.
De notatie, per syllabe een noot, zou misschien op die plekken
kunnen worden aangepast om een meer gestroomlijnde zang te stimuleren.
Van Lutherse oorsprong is Ordinarium 8, bestaande uit berijmde,
strofische liederen. Het Kyrie dat we kennen uit het bundeltje `Een
plaats ontzegd...' is gebouwd op de trope `Kyrie fons bonitatis', later
bewerkt tot `Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit'. Aanvullingen komen uit het
Liedboek. Ordinarium 9 is op een dergelijke manier gebouwd met dit
verschil dat van de klassieke bewoordingen totaal wordt afgeweken. Het
is de vraag of er dan nog sprake is van een Ordinarium.
De volgende rubriek `Intrede' biedt een verzameling liturgische
recitatieven, acclamaties, aanroepingen etc.
Stijl en niveau zijn zeer verschillend.
Het sterkst zijn de gregorianiserende toonzettingen omdat ze niet
gebonden zijn aan een harmonische begeleiding en primair gedacht zijn
vanuit de tekst.
Een kyrie als no.17 is om die reden, liturgisch althans, veel
zwakker. De muzikale component (sequensen, stereotiep ritme en de
daardoor ontstane voorspelbaarheid) leidt teveel af van de tekst. Dat
geldt ook voor de bijdragen van Jacques Berthier (vooral no.19 en 26).
Er is daar meer sprake van gemakkelijk meezingbare, in het
gehoorliggende muziek met nog een tekst daarboven. Maar wel oervervelend
op den duur!
We treffen fraaie toonzettingen aan van o.a. Nico Vlaming (no.10)
bij het aansteken van de kaarsen, Huijbers (21), met een Kyrie-litanie
op een tekst van Oosterhuis.
Het openingsvers `Wees hier aanwezig' op een Chant van John Goss,
komt, wanneer er in de dienst verder geen Engelse chant gezongen wordt,
al gauw geïsoleerd te staan.
Ritmisch afwisselend is no.35 op muziek van Christiaan Winter.
Het noteren met zoveel maatwisselingen doet echter overdreven aan.
Een voordracht vanuit het tekstritme zou het gebruik van diverse
maatindelingen kunnen ondervangen en een soepele, declamatieve zangwijze
stimuleren.
Geheel anders is no.37 met een tekst van Nico Vlaming en muziek van
Remco de Graas bij `de Tien woorden 8'. De muziek heeft daar een geheel
eigen gezicht. Het verklankt de tekst en voegt er een dimensie aan toe.
Een spannende afwisseling tussen diverse reciteertonen. Voor de
geoefende gemeente een uitdaging!
Een aanwinst is no.39 `Tien levensregels gaf de Heer', op een tekst
van Joke Ribbers /naar Maarten Luther op de melodie `Dies sind die
heiligen zehen Gebot'.
Bij de rubriek `De Heilige Schrift' wordt een verzameling
toonzettingen van het Halleluja geboden.
Op de nummers 42 t/m 45 met bovenschrift `gregoriaans' is wel het
een en ander af te dingen.
Vanwege de uitspraak zou het beter zijn Alleluia te spellen in
verband met de oe-klank van de derde lettergreep. Je moet er niet aan
denken dat daar een uu zal klinken.
De notatie met dichte en open noten werkt in de hand dat de open
noot te lang klinkt. Beter op die plek een geëpisemeerde zwarte noot (episema=liggend
streepje dat dient om een lichte verbreding aan te geven.) In no.42 is
op het tweede en derde alleluia de tekstverdeling verkeerd. Op het
tweede alleluia valt het melisme op de vierde en bij het derde alleluia
op de eerste lettergreep. Bovendien is de tweede alleluia aan het einde
niet verbreed, men zinge meteen door. In no.43 moet de tweede
lettergreep van het tweede alleluia een bes zijn, valt het melisme op de
laatste lettergreep en is de laatste noot niet verbreed.
Het is evenals no.42 een tweede en geen achste modus.
In de bronvermelding wordt de herkomst van deze Alleluias niet
genoemd. De juiste versies zijn evenwel te vinden in het Psalterium
Monasticum.
Na enkele Hallelujas van recentere datum die over het algemeen ook
iets volkser van toon zijn, volgen enige mooie toonzettingen van
acclamaties na de lezingen en van diverse geloofsbelijdenissen.
In de rubriek `Gebeden' wordt een aantal acclamaties gegeven bij de
voorbeden, gekleurd naar de tijd van het kerkelijk jaar.
Bij de rubriek `De maaltijd van de Heer' is in no.87 de aloude
prefatietoon gebruikt. Er is echter niet aangegeven welk Sanctus daar op
aansluit. En dat is niet eenvoudig in verband met de modaliteit van de
prefatie (Re modus).
Dan volgt een reeks toonzettingen van Tafelgebeden, Sanctus, Onze
Vader en Agnus Dei en is de laatste rubriek die betrekking heeft op de
hoofddienst `Zending en zegen'.
Waardevolle bijdragen vinden we bij `De drie dagen van Pasen'. Van
de drie toonzettingen van de Offertorium `Ubi Caritas' voor Witte
Donderdag zou het voor no.128 de voorkeur verdienen de originele
Latijnse versie te zingen. Het Nederlands op dezelfde noten klinkt
lelijk. Het is dan wel noodzakelijk een vertaling af te drukken.
Dezelfde bezwaren gelden, zij het in iets mindere mate, voor no.134
en no.135.
Dan volgt de rubriek `Het dagelijks gebed' met o.a. een nieuwe
berijming van de vanouds bij het `Lucernarium' (lichtritus aan het begin
van de Vesper) gezongen hymne `Phoos hilaron' (Zie ook blz 972), het
Canticum van Zacharias voor het morgengebed en het Magnificat met de
fraaie `tonus peregrinus' als reciteertoon voor het avondgebed. Met de
rubriek `Varia' sluiten de `Liturgische Gezangen' af.
Het is spijtig dat de begeleidingsbundel bij de Liturgische Gezangen
nog niet is verschenen. Veel materiaal is voor de niet zelf
harmoniserende organist daardoor nog onbruikbaar.
Bijvoorbeeld wat te doen met de melodie van `Wij kiezen voor de
vrijheid' van Remco de Graas (no.40). Menig organist zal met de handen
in het haar zitten wanneer hij dit op de lessenaar ziet!
In de orden van dienst van getijden en huisdiensten (vanaf blz.961)
wordt gebruik gemaakt van een ijzersterke reciteerformule.
Vanaf blz. 1005 vinden we Psalmen en Cantica. De teksten zijn
onberijmd en worden gezongen op psalmtonen. Per modus is er slechts
één psalmtoon gekozen uit de rijke verzameling psalmtonen die het
Abdijboek biedt.
De antifonen werden door meerdere auteurs geschreven.
Vergeleken met de antifonen uit het abdijboek missen ze net de
modale kleur en souplesse.
Enkele voorbeelden:
De antifoon bij psalm 5:9 had omwille van de vijfde modus moeten
eindigen op d. Bij psalm 31 hadden enige melismen wat meer sierlijkheid
kunnen geven. Het melodisch citaat uit psalm 6 in de antifoon bij psalm
31:17 geeft een reformatorisch kleurtje. Wel aardig gevonden overigens.
De antifoon bij psalm 90:2 is absoluut geen vierde modus. Het
regelmatig toepassen van verbrede notenwaarden geeft ook iets stijfs.
De antifoonteksten zijn gekozen uit de psalmen zelf.
In het oudste gregoriaanse officie-repertoire is dat ook zo.
Het is van onschatbare waarde dat (een deel van) de psalmen
onberijmd in het Dienstboek is getoonzet.
Het biedt een extra dimensie aan de zangpraktijk in de
reformatorische traditie.
Er zijn talrijke argumenten te noemen om de psalmen zò te zingen:
Het reciterend zingen wordt gemakkelijker als bidden ervaren, het
contemplatieve karakter komt beter tot zijn recht en natuurlijk geeft de
psalmtekst zelf een structuur die het best recitativisch uit de verf
komt.
Tenslotte vinden we diverse antifonen bij de Cantica, geordend naar
de tijd van het kerkelijk jaar.
Het geheel van de muzikale inhoud van het Dienstboek overziend komt
men onder de indruk van de veelheid en overwegend hoogwaardigheid van
het materiaal dat is geboden. Toch proeft men de wens het veel groepen
binnen de kerk naar de zin te maken.
Er is inderdaad voor elk wat wils. De veelheid aan stijlen kan,
wanneer binnen één dienst `van alles wat' wordt gezongen, leiden tot
stijlloosheid. Dit geldt voornamelijk die onderdelen die als eenheid
moeten worden gezien zoals het Ordinarium. Een kritische houding ten
aanzien van het gebodene is dan ook van groot belang.
Pas dan kan het zijn dienst bewijzen tot lof van God en tot meerdere
Glorie van Zijn Naam!
|