Home Intro Bio Disco Zoeken Links Menu NL nl fr de uk

English romantic organ music

cd's van deze componisten:

vlc0991 English romantic organ music vlc0992 Herbert Howells organ music vol.1 vlc0493 Herbert Howells organ music vol.2

 

Groot-Brittannië is het land van kathedralen en koorscholen. Door de eeuwen heen is daar een indrukwekkende kerkmuzikale traditie opgebouwd, die in heel Europa grote bekendheid kreeg. Heel anders staat het met het orgel. Buiten Engeland wordt romatische orgelmuziek uit de Britse traditie nauwelijks gehoord. Deze muziek is zo nauw verbonden met het Engelse orgeltype, dat uitvoering op een ander instrument nooit leidt tot een bevredigend resultaat.
Aangezien sinds 1981 in het Noordhollandse Schagen zo'n typisch Engels orgel staat, si de Engelse orgelcultuur een stapje dichterbij gekomen.
De componisten, waarvan werken op deze c.d. worden gespeeld, hebben elkaar bijna allen gekend of stonden zelfs in leraar-leerling relatie tot elkaar.
Het Royal College of Music (hierna R.C. of M.) opgericht in 1883, was het instituut waar de meesten hun opleiding genoten. De eerste directeur was G. Grove, die later grote bekendheid verwierf met de naar hem genoemde Dictionary of Music.

Frank Bridge (1879-1941) die zijn opleiding kreeg aan het R.C. of M. bij Charles Stanford, componeerde naast o.a. piano-, kamer- en orkestmuziek enkele orgelwerken die rond 1905 werden gepubliceerd. Een grote belangstelling heeft zijn muziek echter nooit gehad.
De grootste faam dankt Bridge aan het thema waarop diens leerling Benjamin Britten de Variations for String Orchestra componeerde. Bridge was naast componist en dirogent ook jarenlang aktief als altviolist bij het English String Quartet.
Het Allegro marziale is een mars, die na enige tonale omzwervingen in de hoofdtoonsoort D groot eindigt. Het Adagio in E major is het meest bekende orgelwerk van Bridge. Invloeden van de altviolist Bridge zijn duidelijk herkenbaar.

Edward C. Bairstow (1874-1946) die orgel studeerde aan de Westminster Abbey te Londen werd, na enige tijd andere posten te hebben bekleed, in 1913 benoemd tot organist van de York Minster. In 1929 werd hij professor aan de universiteit van Durham, waar hij reeds eerder de doctorstitel voor muziek behaalde.
Hij schreef liederen, anthems en orgelmuziek. De Toccata-prelude on Pange Lingua is een levendig werk, waaraan de onregelmatige maatsoort een fris karakter verleent.

Ralph Vaughan Williams (1872-1958) studeerde aanvankelijk geschiedenis te Cambridge, daarnaast bekwaamde hij zich vanaf 1890 in de muziek aan het R.C. of M. bij o.a. Stanford en Parry. Later volgden nog compositielessen bij Max Bruch en Maurice Ravel. De belangstelling die Vaughan Williams voor de historie koesterde, is merkbaar in werken als de mis in G voor koor a capella waar de invloed van William Byrd aanwijsbaar is en natuurlijk de Fantasia on a Theme by Thomas Tallis.
Naast zes opera's liet Vaughan Williams negen symfonieën (1910-1958), kamer- en kermuziek na. De Prelude on "Rhosymedre" is de tweede van de Three Preludes founded on Welsh Hymn Tunes, gepubliceerd in 1920.

Benjamin Britten (1913-1976) is een van de belangrijkste componisten die Engeland heeft voortgebracht. Zijn veelzijdig oeuvre omvat filmmuziek, opera, symfonische werken, liederen en kerkmuziek.
Al op zevenjarige leeftijd werd Britten onderwezen door Frank bridge en tien jaar later werd John Ireland zijn leermeester aan het R.C. of M. Hoewel Benjamin Britten een aanzienlijk moderner klankidioom hanteert dan zijn leermeesters, kan men hem geen avantgardist noemen. Daarvoor zijn zijn werken te zeer in de traditie verankerd.
De Prelude and Fugue on a Theme of Vittoria is gebaseerd op een thema van de Spaanse componist Tomás Luis de Victoria. Waarschijnlijk om naamsverwarring met de koningin van Engeland te vermijden, is de Italiaanse spelling Vittoria aangehouden.
Het is het enige orgelwerk van Britten. Het thema is bij de eerste pedaalinzet te horen.

Charles Hubert Hastings Parry (1848-1918) die zijn loopbaan bij de verzekeringsmaatschappij Lloyd begon, wijdde zich na het horen van de muziek van Wagner geheel aan de toonkunst. Eerste bekendheid kreeg hij met het Pianoconcerto in Fis (1880). Vervolgens schreef hij grote koorwerken, liederen, orkest- en orgelmuziek. Vanaf de oprichting in 1883 van het Royal College of Music, werd Parry aangesteld als docent; in 1894 volgde hij er Grove op als direkteur. In 1900 werd Parry benoemd tot hoogleraar te Oxford.
De hier gespeelde koraalpreludes zijn uit de eerste bundel (1912). Het klankidioom is traditioneel.

Herbert Howells (1892-1983) de laatste van de grote Engelse romantici, studeerde compositie bij Stanford en Wood aan het R.C. of M. Invloeden die de stijl van Howells zo bijzonder maken zijn afkomstig van het gregoriaans, de modi, pentatoniek en volksmuziek. Daarnaast speelde zijn affiniteit met het Tudor-tijdperk en de vriendschap met Vaughan Williams een grote rol. Diens premiere van de Fantasia on a Theme of Thomas Tallis (1910) maakte op Howells een diepe indruk.
Howells die talrijke organistenfunkties bekleedde, heeft evenwel nooit een solocariière geambieerd. Vanaf 1920 was hij werkzaam aan het R.C. of M. In 1937 en 1961 ontvang hij eredoctoraten van de universiteiten van Oxford en Cambridge.
Howells werd het meest bekend door zijn kerkmuziek, daarnaast schreef hij o.a. voor orkest, piano, brassband en kamermuzikale bezettingen.

De Psalmprelude op. 32 behoort tot de eerste bundel Psalm-preludes en werd geschreven in 1915.
De tekst die als inspiratiebron diende is Psaml 34:5: "Ik zocht de Here en Hij antwoordde mij, Hij redde mij uit al mijn verschrikkingen". Er is geen sprake van een psalmmelodie, maar een vrije meditatie op basis van de tekst.
De overige stukken zijn genomen uit de "Six pièces for organ" op de tweede Saraband na (9145) zijn alle stukken geschreven in 1940. Pas na een langdurige revisie werden ze in 1953 gepubliceerd.
De Preludio "Sine Nomine" is zeer introvert van karakter, terwijl de daarop volgende Saraband for the morning of Easter de uitbundigheid van Pasen verklankt.
In Master Tallis's Testament worden oud en nieuw verenigd. De renaissance melodie wordt gecombineerd met een romatisch klankidioom. Het is een waardige hommage aan de vader van de engelse kerkmuziek.
De Saraband in Modo Elegiaco is ingetogen en triest.
Het laatste werk, Paean, draagt alle kenmerken van de Howellsiaanse uitbundigheid. Snelle pentatonische figuraties en fanfare-achtige acoorden bepalen het gezicht van dit werk.
Brede accoorden, ondersteund door pedaalpassages sluiten dit werk af.


top © 2005 Tjeerd van der Ploeg, organist laatste wijziging 09-01-2010 sitedesign PARVIS