Deze pagina bevat de volgende onderdelen:
L'Orgue Mystique van Charles Tournemire
De dertiger jaren markeren in Frankrijk een grote bloei op het gebied
van orgelcompositie.
Parijs was het Mekka van de toenmalige orgelwereld, niet alleen binnen
Frankrijk, maar ook internationaal gezien.
Veel Parijse kerken hadden monumentale orgels met vermaarde bespelers.
In het rijtje Parijse organisten neemt Charles Tournemire (1870-1939)
een belangrijke plaats in. Hij is een van de belangrijkste vernieuwers van
de romantisch Franse orgelschool.
Vele twintigste eeuwse orgelcomponisten uit Frankrijk en ook
daarbuiten zijn beslissend door hem beïnvloed.
De orgelimprovisaties van Tournemire tijdens en na de mis in de Ste.
Clotilde te Parijs trokken vooral de aandacht van de toenmalige
orgelstudenten van Marcel Dupré aan het Parijse conservatorium: André
Fleury, Olivier Messiaen, Gaston Litaize, Jean Langlais, Jean-Jacques
Grünenwald, Jehan Alain.
Was het onderwijs van Marcel Dupré in de eerste plaats gericht op de
ontwikkeling van de viruositeit, in het orgelspel van Tournemire echter
stond de verinnerlijking en muzikale zeggingskracht voorop.
Hij stelde zijn virtuositeit allereerst in dienst van de liturgie.
Het is niet verwonderlijk dat de jonge Olivier Messiaen zich zeer
aangetrokken voelde tot de stijl van Tournemire. In talrijke brieven geeft
hij blijk van zijn bewondering voor de meester van de arabesk, zoals hij
Tournemire noemde.
'Un jour, on rendra justice à Tournemire' (Eens zal men recht doen
aan Tournemire) heeft Messiaen later over hem gezegd.
Ook bij Maurice Duruflé is de invloed van diens leermeester,
Tournemire, onmiskenbaar.
Buiten Frankrijk waren het de Belg Flor Peeters en de Nederlander
Marius Monnikendam die bij Tournemire les hadden genomen.
Tournemire zag zijn taak als organist nauw verbonden aan de liturgie.
De improvisaties die hij tijdens de mis speelde waren dan ook
gebaseerd op de Gregoriaanse gezangen voor de betreffende zon- of
feestdag.
Het was Joseph Bonnet, organist van de Parijse St.Eustache en leerling
van Alexandre Guilmant, die, geïnspireerd door deze improvisaties,
Tournemire aanzette tot de compositie van een werk dat qua omvang en
diepgang een monument is in de orgelliteratuur: L'Orgue Mystique.
Het bestaat uit parafraseringen van de wisselende Gregoriaanse
gezangen voor de zon- en feestdagen door het kerkelijk jaar.
Nog nooit in de geschiedenis van de orgelmuziek werd het Gregoriaans
op zo'n brede schaal behandeld.
L'Orgue Mystique volgt de gebruikelijke verdeling van het kerkelijk
jaar over drie cycli: De Kerstcyclus, de Paascyclus en de cyclus na
Pinksteren.
Conform de traditie der kerk zwijgt het orgel gedurende de zondagen
van de voorbereidingstijd voor Pasen en Kerst.
Slechts voor de zondagen Laetare en Guadete werd muziek geschreven.
Daarnaast werden talrijke kerkelijke feesten muzikaal
becommentariëerd (o.a. diverse Mariafeesten, Hemelvaart, Sacramentsdag,
Allerheiligen).
L'Orgue Mystique (op.55/57) bestaat uit 51 afleveringen, iedere
aflevering heeft dezelfde opbouw:
- Prélude à l'Introït
- Offertoire
- Elévation
- Communion
- Pièce terminale
De compositie van de Magnus Opus heeft vijf jaren in beslag genomen
(1927-1932). Tournemire schept hier een band tussen de symfonische,
voornamelijk impressionistische orgelstijl en de liturgie.
Ter voorbereiding op de compositie van L'Orgue Mystique bracht hij
vanaf 1927 regelmatig bezoeken aan de abdij van Solesmes.
Het Gregoriaans betekende voor Tournemire een onuitputtelijke bron van
schitterende en mysterieuze lijnen.
Binnen l'Orgue Mystique treffen we een veelheid van muzikale vormen
aan: interludes, rondo's fantasieën, parafrasen, koralen en vooral de
variatievorm.
Hoewel l'Orgue Mystique speciaal werd gecomponeerd voor kerkelijk
gebruik kan het ook op concerten worden gespeeld, zoals de componist zelf
in het voorwoord bij dit werk aangeeft.
Tournemire sluit met L'Orgue Mystique aan bij de klassieke Franse
orgelcomponisten zoals Couperin, De grigny, Nivers etc. die ook allen
orgelmuziek schreven voor liturgisch gebruik.
De opleving van het Gregoriaans
Louis Vierne (1870-1937), de blinde organist van de Parijse Notre Dame
die samen met Tournemire gestudeerd had, schreef zijn zesde orgelsymfonie
in een stijl die hem tot de grenzen van de tonaliteit voerde; naast deze
schrijfwijze die zijn wortels heeft bij César Franck en Charles Marie
Widor, wordt de invloed van het Gregoriaans in de orgelcompsitie steeds
groter.
Enerzijds is de opleving van het Gregoriaans in de orgelliteratuur te
danken aan de 'École Niedermeyer', een instituut dat in 1853 in Parijs
werd opgericht en waar naast de oude polyfonisten zoals Palestrina ook het
Gregoriaans op het lesrooster stond.
Anderzijds was de oude, veelal op het Gregoriaans geïnspireerde
orgelmuziek een inspiratiebron.
Het orgel was in de 19e eeuw onder invloed van de 'Style mondain' haar
liturgische functie kwijtgeraakt. De smaak werd bepaald door de stijl die
men bijvoorbeeld in de opera aantrof.
Door de heruitgave van de oude meesters (allereerst door Alexandre
Guilmant) werd men opnieuw gewezen op het verband tussen orgelkunst en
liturgie.
Het Gregoriaans met zijn melodische en ritmische souplesse, baande
nieuwe wegen, niet alleen voor de orgelcompositie maar voor het componeren
in het algemeen.
Eugène Gigout (1844-1925), hij had gestudeerd aan de 'École
Nidermeyer', was de eerste die stukken schreef in de Gregoriaanse
tonaliteit.
Later was het Charles Marie Widor die zijn beide laatste
orgelsymfonieën baseerde op respektievelijk 'Puer Natus Est' (IX
Symf.,1895) en 'Haec Dies' (Xe Symf.,1900).
In feite zijn deze werken een rechtstreeks heenwijzen naar 'L'Orgue
Mystique'. |